Geschiedenis
Voor de komst van de paardentrams werd door Paul Bieges en Jan van Wijk met diligences tussen Utrecht en Zeist gereden. Eind december 1878 werd de Stichtsche Tramway-Maatschappij opgericht. Deze organisatie had zich ten doel gesteld om een tramlijn aan te leggen tussen Utrecht en Zeist. In maart 1879 was het eerste gedeelte van de paardentramlijn gereed tussen het stationsplein en de Gildbrug nabij het Oorsprongpark, waarna op 29 april van dat jaar de exploitatie op dat stuk begon. Een maand later was de gehele route tot aan 't Rond in Zeist voltooid. In 1885 en 1897 werd de lijn in Zeist doorgetrokken tot aan het uiteindelijke eindpunt bij station Zeist. De lijn werd in 1901 eigendom van de Nederlandsche Buurtspoorweg-Maatschappij (NBM) en de exploitatie werd ter hand genomen door de Nederlandsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij (NCS), toen de moedermaatschappij van de NBM.
In 1903 werden experimenten gehouden met een vuurloze stoomwagen van Herbrand, waarmee gedurende enige tijd proefritten werden gehouden. Deze NCS 1 werd later verbouwd tot aanhangrijtuig 42. Uiteindelijk bleek deze techniek niet te voldoen, waarna in 1909 de lijn geëlektrificeerd werd met 750 volt gelijkspanning. Binnen de gemeente Utrecht, waar de sporen tot 1939 werden gedeeld met de gemeentetrams, gold echter een spanning van 600 volt. In 1919 droeg de NCS de exploitatie over aan de Ooster Stoomtram-Maatschappij (OSM). Deze ging in 1927 op in de NBM, die vervolgens zelf de lijn ging exploiteren en zijn hoofdzetel in 1929 verplaatste van Utrecht naar Zeist. De crèmekleurige trams werden in een nieuwe groene huisstijl overgebracht.
Jarenlang was deze lijn één van de drukste interlokale tramlijnen van Nederland met op sommige uren frequenties van 8 trams per uur. Wegens afname van het vervoer en de concurrentie met de autobus (van de NBM zelf) werd de tram in 1949 door een busdienst vervangen. Dat was geheel in overeenstemming met de toenmalige beleidskeuzes van de NS, waarvan de NBM inmiddels een dochteronderneming was.
________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Route
De tramlijn liep vanaf het Stationsplein via het Vredenburg, de Neude, de Voorstraat en de Biltstraat naar de Utrechtseweg richting De Bilt en Zeist. Bij het eindpunt, station Zeist, bevond zich het remise- en werkplaatscomplex. Hier bestond aansluiting op de lokaalspoorlijn De Bilt - Zeist en op de smalspoortramlijn Amersfoort - Arnhem van de OSM, later NBM.
In de buurt van het KNMI had de tram een twee polige bovenleiding. Dit om verstoring aan de meetapparatuur te voorkomen door zwerfstroom.
Dienstuitvoering
In de jaren twintig kreeg de tram concurrentie van particuliere busdiensten. Ter vergroting van de dienstverlening zette de OSM / NBM daarom een uitgebreidere dienstregeling op. Zo reden er in 1929 tijdens de spits versnelde trams tussen Utrecht en Zeist. Deze trams stopten tussen Zeist en Utrecht niet en legden het traject daardoor een kwartier sneller af dan de reguliere trams. De versnelde trams vertrokken vlak voor de reguliere tram en reden het laatste stuk achter de voorgaande reguliere tram aan. Tijdens de spitsuren reden er zo per richting 4 reguliere trams in een kwartierdienst met een rijtijd van ongeveer 50 minuten. Daarnaast reden er 4 versnelde trams in een kwartierdienst met een rijtijd van ongeveer 30 minuten. Van de twintig aanwezige motorwagens waren voor deze dienst 14 motorwagens nodig.
De dienstregeling ingaande 15 mei 1942 toont een regelmatige kwartierdienst over het gehele traject met een rijtijd van 37 minuten. Elk uur was er in Zeist aansluiting op de trams naar Amersfoort en Doorn.
Materieel
Paardentram
Stoommotorrijtuig
In 1903 werd door de NCS een stoommotorrijtuig aangeschaft bij het Duitse Hohenzollern onder fabrieksnummer 1625. Het motorrijtuig had een vuurloze ketel van het type Lamm-Franq. Van dit type is ons land slechts één rijtuig gedurende enkele jaren in dienst gewest. In 1903 werd het motorrijtuig als proef in dienst gesteld op de paardentramlijn tussen Utrecht en Zeist. Het rijtuig had twee assen die door midden van twee kettingen aan elkaar gekoppeld waren. Nadat ondervonden werd dat het motorrijtuig slecht voldeed en de lijn werd geëlectrificeerd, werd het motorrijtuig in twee delen gesplitst. Van het onderstel werd een nieuwe stoomtramlocomotief gebouwd voor de Zuiderzeetramweg. De loc kwam in dienst onder nummer NCS 6 en kreeg in 1919 het SS-nummer 25. In 1921 werd de 25 gesloopt. De ruituigbak werd gebruikt voor de bouw van een nieuw aanhangrijtuig, eerst bij de Zuiderzeetram onder nummer B1, en later als 42 op de lijn Utrecht - Zeist.
Bron tekst: https://nl.wikipedia.org/wiki/Tramlijn_Utrecht_-_Zeist