In 1910 leverde de Firma Allan uit Rotterdam een viertal elektrische smalspoor tramwagens af aan de OSM onder de nummers 20-23, in crèmekleurige uitvoering en voorzien van een sleepbeugel (de z.g. beugeltrams). Deze wagens waren bedoeld voor de door de OSM geëxploiteerde lijn tussen Driebergen en Zeist (smalspoor), om daar de paardetram te vervangen.
In 1923/24 werden de trams overgeheveld naar de lijn Utrecht-Zeist, en daarvoor moest een verbouwing naar normaalspoor plaatsvinden. Tegelijkertijd is de sleepbeugel vervangen door drie trolleys.
Normaal reed de tram met één trolley, behalve op het traject langs het KNMI, omdat het KNMI bepaalde technische storingen ondervond in haar meetinstrumenten in het z.g. Aardmagnetisch Paviljoen door het rijden van de elektrische trams in de nabijheid. Die storingen konden worden verholpen door de retourstroom via een tweede bovenleidingdraad terug te laten lopen naar het onderstation, in plaats van door de rails (wat normaal het geval is bij trams en treinen).
Overigens werd de serie bij deze ombouw vernummerd van 20-23 tot 17-20. De huidige NBM 20 in ons museum was dus voorheen de OSM 23.
In 1927 gingen de trams in eigendom over naar de NBM, die ze in 1930 in haar bedrijfskleur (crême/olijfgroen) schilderde. De 20 werd in 1949 bij het beëindigen van het NBM trambedrijf verkocht naar Duitsland aan de KWRE. Na het staken van deze tramdienst in 1966 kwam de wagen via de Nederlandse Vereniging Railvervoer in De Meern terecht.
Na aankoop van de wagen door de Tramweg-Stichting vond deze in 1970 onderdak in Rotterdam en is in 1972 naar Hoorn overgebracht. Tenslotte belandde de wagen in 1978 in Amsterdam bij de museumtramlijn.
De Duitse aanpassingen aan de beide balkons zijn ongedaan gemaakt om de wagen het karakteristieke NBM-uiterlijk terug te geven, namelijk een middendeur in het balkonscherm om overstappen naar de aanhangwagen mogelijk te maken.
Brontekst: https://www.museumtramlijn.org/nbm.php